Vlag van Ghana

INLEIDING  
Ghana [aardrijkskunde] (officieel: Republic of Ghana), tot 1957 Goudkust (Engels: Gold Coast), republiek aan de westkust van Afrika, lid van het Britse Gemenebest, 238?537 km2, met (schatting 1995) 17?453?000 inw. (73 inw. per km2); hoofdstad: Accra. Munteenheid is de cedi, verdeeld in 100 pesewa's. Nationale feestdag is 6 maart, Onafhankelijkheidsdag.

Ghana

1. FYSISCHE GEOGRAFIE  
De kustlijn is 535 km lang. Achter de strandwallen, opgeworpen door de sterke branding, liggen vele lagunen. De kustvlakte met een breedte van ca. 50 km is begroeid met mangrovebossen en palmen. Verder naar het noorden volgen eerst heuvelland met tropisch regenwoud en daarna savanne met verspreide bomen, o.a. baobabs, en galerijbossen met borassuspalmen, varens en bamboe. De dierenwereld is typisch die van West-Afrika, waarin boselementen (talrijke soorten apen, enz.) overheersen. De natuurbescherming is nog niet sterk ontwikkeld. De bodem bestaat voor een groot gedeelte uit paleozoïsche zandsteen, die weinig delfstoffen bevat en bij verwering weinig vruchtbare gronden geeft. In het noorden en zuidwesten zijn granieten en andere gesteenten talrijk. Het land behoort voor tweederde tot het bekken van de Volta en haar zijrivieren. Deze zijn in het geheel niet of alleen nabij de monding bevaarbaar. Door de bouw van de Akosombodam in de Volta ontstond het Voltameer (8480 km2).

Het klimaat is heet en vochtig. Het grootste deel van het jaar waait de zuidwestmoesson; doordat de kustlijn ten oosten van kaap Three Points naar het noordoosten ombuigt, waait daar de moesson meer langs het kustland en brengt daar dan ook aanzienlijk minder regen dan ten westen van de kaap (het zuidwesten heeft een regenval van 2000 mm per jaar; Accra heeft slechts 700 mm). De savannen in het noorden van Ghana ontvangen alleen regen in de zomermaanden; in de winter waait hier vaak de harmattan.

2. BEVOLKING  

2.1 Samenstelling en spreiding  
De bevolking wordt etnisch vrijwel geheel tot de Soedannegers gerekend, alleen in het noorden wonen hier en daar Hamitische groeperingen. Naar herkomst zijn er meer dan honderd volkeren te onderscheiden; er zijn echter minder onderlinge tegenstellingen dan in de meeste andere Afrikaanse landen. Van de bevolking behoort 70% tot de Kwa-sprekenden, waartoe Akan, die het Fanti en Ashanti spreken (ca. 45%), Ewe (in het zuidoosten, ca. 15%), Ga en Guan behoren. De in het noorden wonende groep van Gur-sprekenden maakt ca. 20% van de bevolking uit (o.a. Mole-Dagbane, Gurma en Grusi). Relatief hoog is het aantal niet in Ghana geboren Afrikanen (9%); vnl. rondtrekkende arbeiders uit Togo, Boven-Volta en Nigeria. De kuststreken zijn het dichtstbevolkt, o.a. vanwege de cacaocultuur, de mijnbouw en de havens. Het onvruchtbare midden is dun bevolkt. Ruim 35% van de bevolking woont in de steden. De bevolkingsgroei bedroeg in de periode 1980–1992 3,2% per jaar. De levensverwachting bedraagt bij geboorte voor vrouwen 57 jaar, voor mannen 55 jaar. 55% van de bevolking is jonger dan 21 jaar; slechts 4% is ouder dan 50 jaar.

2.2 Taal  
Engels is de officiële taal. Er worden meer dan vijftig andere talen gesproken, o.a. Twi, Hanssa, Ewe, Fanti, Ga en Nsema.

2.3 Religie  
De traditionele stamreligies domineren. Christenen (de helft van de bevolking; van wie ruim een derde rooms-katholiek) zijn het sterkst vertegenwoordigd in het zuiden; islamieten (ca. 15% van de bevolking) het sterkst in het noorden.

3. BESTUUR EN SAMENLEVING  

3.1 Staatsinrichting  
De nieuwe grondwet van 1993 proclameerde officieel de Vierde Republiek. Volgens deze grondwet is Ghana een presidentiële republiek. De president, die direct door het volk voor vier jaar wordt gekozen, is staatshoofd en heeft grote executieve volmachten. De wetgevende macht berust bij het parlement dat uit één Kamer bestaat, waarvan de 200 afgevaardigden voor vier jaar in directe verkiezingen worden gekozen.

3.2 Administratieve indeling Ghana is bestuurlijk ingedeeld in 10 gewesten, die zijn onderverdeeld in 110 districten. De gemeenten hebben een grote zelfstandigheid, waarbij verschillen in stamtradities gehandhaafd kunnen blijven.

3.3 Lidmaatschap van internationale organisaties Ghana is lid van de Verenigde Naties en een aantal van haar suborganisaties, de Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAE), het Gemenebest, de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS), het IMF, de Wereldbank en geassocieerd lid van de EU.

3.4 Politieke partijen en vakbeweging Sinds 1992 zijn politieke partijen weer toegelaten, maar de regeringspartij, het National Democratic Congress (NDC), wist bij verkiezingen steeds de absolute meerderheid te behouden, volgens de oppositie wegens onregelmatigheden met de kiesregisters. De belangrijkste oppositiepartij is de New Patriotic Party (NPP). Overkoepelend orgaan van de vakbeweging is de Ghana Trade Union Congress (TUC; opgericht in 1945), waarin bijna 50 vakbonden verenigd zijn.

4. ECONOMIE  

4.1 Algemeen   Het diversificatiebeleid dat de economie minder afhankelijk moet maken van goud en cacao, bleek succesvol. De inkomsten uit de export van niet-traditionele producten steeg van $ 2 miljoen in 1984 naar $ 276 miljoen in 1996. Toch blijven de landbouw en de bosbouw voor de export het belangrijkst. De economie groeide in de tweede helft van de jaren negentig met ca. 5% en de inflatie liep sterk terug, maar de werkloosheid, vooral in de steden, bleef hoog. Infrastructurele gebreken, m.n. slechte verkeersverbindingen, onvoldoende energievoorzieningen en gebrek aan kader hebben vergaande industrialisatie van Ghana verhinderd. De economische groei stagneerde in 1998. De stijging van het bnp dreigt slechts uit te komen op 1,2%. Industrie en kleine ondernemingen hebben ernstig te lijden onder de problemen in de energievoorziening.

De economische planning geschiedt op basis van meerjarenplannen. Het met hulp van het IMF ontwikkelde economische herstelprogramma was redelijk succesvol, o.a. op het terrein van de prijspolitiek, de infrastructuur en het terugdringen van inflatie.

4.2 Agrarische sector, bosbouw en visserij De landbouw wordt hoofdzakelijk bedreven door kleine boeren. De cacao-opbrengst vertoont jaarlijks nogal sterke fluctuaties, afhankelijk van de weersomstandigheden en de mate waarin nieuwe aanplant is gerealiseerd. Voor eigen consumptie worden vooral maïs, cassave, yam, gierst, rijst, katoen en de vruchten van de colaboom en de oliepalm verbouwd. Er wordt onvoldoende voedsel geproduceerd om in eigen behoeften te voorzien. Veehouderij (runderen, geiten, schapen, varkens en kippen) vindt vnl. plaats in de noordelijke savannezone en op de grasvlaktes langs de kust. Veel van het geconsumeerde vlees wordt ingevoerd. Vis is de belangrijkste bron van dierlijke eiwitten voor de bevolking. Omdat Ghana nauwelijks een vissersvloot van betekenis heeft, wordt een kwart van de geconsumeerde vis van Japan, Rusland en Frankrijk (voor de kust van Ghana gevangen vis) gekocht. Hout is, na cacao en de bodemschatten, het belangrijkste exportproduct. Houttransport vindt vooral plaats via de spoorwegen. De houthaven is Takoradi.

4.3 Mijnbouw De mijnbouw is in het zuidwesten van het land geconcentreerd en levert een belangrijke bijdrage aan de exportinkomsten. Hier wordt het goud gewonnen, waaraan de vroegere naam Goudkust te danken is. Verder wordt diamant, mangaan en bauxiet gedolven. (Met Congo [Kinshasa] behoort Ghana tot de grootste diamantlanden ter wereld.) Er zijn geringe hoeveelheden zout, kwik, ijzererts, koper, zink, tin, chroom, asbest en kalksteen. Aardolie is aangetroffen voor de kust, ook heeft men aardgasvoorraden gevonden, maar de winning hiervan is nog niet ter hand genomen.

4.4 Energievoorziening De twee grootste centrales zijn de hydro-elektriciteit leverende Akosombo- en Kpong-centrale aan het Voltastuwmeer. Tweederde van de stroom wordt door de Volta Aluminium Comp. (VALCO) verbruikt die daarvoor in US-dollars betaalt.

4.5 Industrie De industrialisatie bevindt zich nog in een aanvangsfase. Pogingen grote bedrijven in landelijke gebieden op te zetten zijn op niets uitgelopen. Het grootste industriebedrijf is de Ghana Industrial Holding Corp. De fabricage van textiel en schoenen heeft een grote ontwikkeling doorgemaakt.

4.6 Handel Ghana heeft een negatieve handelsbalans. Ingevoerd worden o.a. voedingsmiddelen, aardolie, chemische producten, textiel, machines en transportmiddelen. Het voornaamste uitvoerproduct is goud (44,8%), cacao (26% van de exportwaarde) en verder hout (13,5%) en energie (5%). Ghana's belangrijkste handelspartners zijn Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Nigeria, Duitsland, Japan en Nederland.

4.7 Ontwikkelingssamenwerking Ghana heeft vanaf het begin van de onafhankelijkheid omvangrijke hulp van zowel het Westen als het Oostblok ontvangen. Na de val van N'krumah nam de hulp van het Oostblok af. Vanaf het midden van de jaren tachtig ontvangt Ghana verhoudingsgewijs krachtige financiële hulp van het IMF en de Wereldbank.

4.8 Bankwezen De centrale bank is sinds 1957 de Bank of Ghana. Er zijn diverse andere banken voor handel en ontwikkeling, waaronder enkele buitenlandse.

4.9 Verkeer Een 953 km lange spoorweg verbindt Accra met Kumasi en Takordi. Evenals de spoorwegen is het wegennet (totale lengte ca. 36?700 km) in het kust- en bosgebied in het zuiden geconcentreerd. De belangrijkste havens Takoradi en Tema zijn beide kunstmatig aangelegd. Het ontstaan van het Voltameer opende nieuwe interne transportmogelijkheden. De nationale luchtvaartmaatschappij is Ghana Airways Corporation. Er zijn luchthavens in Accra (het – enige – internationale vliegveld Kotoka), Takoradi, Kumasi, Tamale en Sunyani.

5. GESCHIEDENIS  
Ghana ontstond als onafhankelijke staat, in de vorm van een parlementaire monarchie binnen het Gemenebest, op 6 maart 1957 en omvatte het gebied van de Britse kolonie Goudkust en het trustgebied van Togo. Op 1 juli 1960 werd bij volksstemming de republiek uitgeroepen. Premier Kwame N’krumah werd president. Hij trok internationaal sterk de aandacht met zijn streven naar meer economische onafhankelijkheid en naar versterking van de pan-Afrikaanse eenheid (zie panafrikanisme). Nadat N'krumah in de loop van de tijd steeds meer macht naar zich en zijn partij had toegetrokken en de economische toestand verslechterd was door de sterke daling van de cacaoprijs op de ewreldmarkt in 1965, werd hij in 1966 afgezet door leger en politie. De economie bleef verslechteren, ook onder de militaire regimes van generaal J.A. Ankrah en brigadegeneraal A. Afrifa. Afrifa werd in 1969 gedwongen de macht over te dragen aan een burgerregering, die onder leiding stond van Kofi Busia. Zijn slechte economische beleid bracht de militairen ertoe in te grijpen: in dec. 1971 brachten zij kolonel I.K. Acheampong aan de macht. Acheampong, die zich evenals zijn voorgangers schuldig maakte aan corruptie, stelde terugkeer naar een burgerregering in het vooruitzicht. Toen bleek dat hij een burgerregering van nationale eenheid zonder politieke partijen voorstond, werd hij op 5 juli 1978 afgezet. Zijn opvolger, luitenant-generaal F. Akuffo, kon niet verhinderen dat de economische wanorde alleen maar groter werd, terwijl de militaire leiders zich persoonlijk bleven verrijken. Na een mislukte poging in mei 1979 lukte het een groep lagere officieren onder leiding van de luitenant-vlieger Rawlings op 4 juni 1979 de macht te grijpen. De afgezette staatshoofden Acheampong en Akuffo werden veroordeeld wegens corruptie en terechtgesteld. Scherpe protesten uit het buitenland leidden ertoe dat weliswaar een zuivering werd doorgevoerd, maar met minder bloedvergieten. Op 24 sept. droeg Rawlings, volgens afspraak, de macht over aan de burger-president Hilla Limann van de People's National Party (PNP), die bij de verkiezingen in juni 1979 71 van de 140 parlementszetels had behaald en vervolgens ook de presidentsverkiezingen had gewonnen.

Op 31 dec. 1981 pleegde Rawlings opnieuw met succes een coup. Hij probeerde nu, naar Libisch voorbeeld, aan het hoofd van een raad van soldaten en burgers volgens basisdemocratische ideeën de corruptie te bestrijden. Sinds 1983 wist hij echter zijn links-revolutionair georiënteerde volgelingen uit te schakelen en vanaf dat moment voerde hij, na onderhandelingen met het Internationaal Monetair Fonds (IMF), economische hervormingen naar voorstellen van de westelijke industrielanden in. In mei 1992 werd het elf jaar oude verbod op politieke partijen opgeheven. Bij de in november van dat jaar gehouden presidentsverkiezingen werd Rawlings met 58% gekozen. De oppositie betwistte de uitslag en boycotte de parlementsverkiezingen van dec. 1992. Nieuwe verkiezingen zijn voorzien voor het jaar 2000.

In 1994 en 1995 was vooral het noorden van Ghana het toneel van ernstige etnische onlusten, waarbij duizenden mensen naar het naburige Togo vluchtten en de spanningen met dat land verder toenamen. Togo beschuldigde Ghana al langere tijd van steun aan de Togolese oppositie. Bij de presidentsverkiezingen van dec. 1996 werd Rawlings, die na een links-populistische periode de weg naar economisch liberalisme was ingeslagen, met ruime meerderheid herkozen. In de gelijktijdig gehouden parlementsverkiezingen behaalde het National Democratic Congress van Rawlings een tweederde meerderheid. De oppositie behaalde een meerderheid in de meeste steden en in het Ashanti-gebied. Rawlings had zijn machtsbasis vooral op het platteland.